
De kantonrechter te Almelo oordeelde afgelopen vrijdag dat het in stand laten van een slapend dienstverband geen ‘ernstig verwijtbaar handelen’ oplevert. Om die reden had werknemer geen ‘recht’ op de transitievergoeding. Wat betekent deze uitspraak voor de rechtspraktijk?
De casus
Werknemer was in 2001 in dienst getreden bij werkgever en met ingang van 30 juni 2015 uitgevallen voor werk wegens ziekte. Op 16 augustus 2016 ontving werknemer (vervroegd) een IVA-uitkering. Het dienstverband van werknemer werd sinds die datum ‘slapend gehouden’. Werknemer verzocht om die reden de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met toekenning van de transitievergoeding. De wet bepaalt namelijk dat de transitievergoeding verschuldigd kan zijn wanneer sprake is van ‘ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkgever’ (klik hier voor meer informatie hierover). Is daar in dit geval sprake van?
Het oordeel
De kantonrechter beantwoordde deze vraag met: ‘nee’. De redenen hiervoor zijn als volgt.
- De werkgever heeft een keuzevrijheid om de arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer na 2 jaar ziekte wel of niet te beëindigen. Er bestaat geen wettelijke plicht tot beëindiging.
- Het is niet geheel zeker dat de Wet compensatie transitievergoeding (Wct) per 1 april 2020 wordt ingevoerd. [Dit is inmiddels wel zeker, zie KB 2019/76].
- Een verzoek tot toekenning van een compensatie kan pas per 1 april 2020 worden ingediend. Dit betekent dat werkgever de transitievergoeding moet ‘voorfinancieren’. Vooral bij grote werkgevers met veel zieke werknemers kan dit een probleem vormen. In casu zou werkgever ruim € 900.000,- moeten voorfinancieren, terwijl zieke werknemers haar jaarlijks al circa € 12.000.000,- kost. Het voorfinancieren zou werkgever in een moeilijke financiële situatie brengen.
- Het is onduidelijk wanneer het UWV feitelijk de werkgever zal compenseren. Anders gezegd: de termijn waarbinnen wordt gecompenseerd is niet gegeven en daarmee een onzekere factor voor werkgever.
Kortom, onder deze omstandigheden kan er geen plicht zijn tot betaling van de transitievergoeding wegens ‘ernstig verwijtbaar handelen’, omdat de werkgever nog een rechtens te respecteren belang heeft bij het niet betalen van de transitievergoeding.
Het verschil
De situatie van de twee uitspraken is vergelijkbaar op hoofdlijnen: in beide gevallen was sprake van een werknemer die een IVA-uitkering ontvangt en in beide gevallen heeft de werknemer binnenkort geen recht meer op de transitievergoeding wegens het bereiken van de AOW-leeftijd. Bovendien speelt de inwerkingtreding van de Wct in beide gevallen.
Het verschil tussen de twee situaties is (naast het verschil in functie) de rechtsgrond onder welke de werknemer claimt ‘recht’ te hebben op een transitievergoeding. In het voorliggende geval is dat ‘ernstig verwijtbaar handelen’. In de situatie ten overstaande van de voorzieningenrechter Den Haag werd de transitievergoeding gevorderd op grond van ‘goed werkgeverschap’. In Almelo ving de werknemer bot, terwijl de werknemer in Den Haag € 150.067,- toegekend kreeg.
Conclusie
De conclusie lijkt daarmee te zijn dat blijkens de twee uitspraken de rechtsgrond voor de claim op een transitievergoeding van belang kan zijn. Bij het formuleren van de vordering zou daar dus rekening mee moeten worden gehouden.
Heeft u vragen hierover? Mail naar legal@fortunadeo.nl.