
Een politieambtenaar krijgt € 60.390,- netto aan smartengeld voor het bij hem vastgestelde posttraumatische stressstoornis (PTSS). De grondslag voor de toekenning van dit bedrag is zijn ‘beroepsziekte’.
De Rechtbank Den Haag oordeelde onlangs dat een politieagent die lijdt aan een beroepsziekte (PTSS) recht heeft op Smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) en de Regeling vergoeding beroepsziekte politie (ECLI:NL:RBDHA:2018:10947). Hoe kwam de rechtbank tot de begroting van de schade en wanneer is er sprake van een ‘beroepsziekte’?
Uitspraak
De uitspraak van de rechtbank is van belang bij de begroting van de geleden schade. De rechtbank oordeelde dat in het ambtenarenschadevergoedingsrecht moet worden aangesloten bij het civiele schadevergoedingsrecht. Sinds de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juni 2000 geldt ook voor ambtenaren dat de werkgever aansprakelijk is voor schade die de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Grofweg gelden er twee regelingen voor ambtenaren bij werkgerelateerde schade:
- aanvulling op uitkeringen bij beroepsziekte (afhankelijk per overheidssector);
- volledige schadevergoeding bij schending van de zorgplicht (grofweg: ‘overheidswerkgeversaansprakelijkheid’)
Een besluit van de overheidswerkgever omtrent een verzoek om aansprakelijkheid te erkennen voor letsel of ziekte, opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden, geldt als een zelfstandig schadebesluit dat, afhankelijk van de situatie, aan deze regelingen wordt getoetst. De norm van werkgeversaansprakelijkheid in het ambtenarenrecht is aldus verwoord in twee compensatiestelsels. Dit zijn, aan de ene kant, de artikelen in de verschillende rechtspositiereglementen en, aan de andere kant, de algemene norm van ‘werkgeversaansprakelijkheid’ die is ontwikkeld in de jurisprudentie (hierna: de algemene norm). De rechtspositionele regelingen en de algemene norm zijn verschillende compensatiestelsels met elk hun eigen criteria. Dat betekent dat ingeval het bestuursorgaan aansprakelijk is op grond van de rechtspositionele norm, daarmee niet ook de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan op grond van de algemene norm is gegeven.
Echter, de vergelijking met het civiele recht, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen vermogensschade en andere schade, en waarbij het praktische arbeidsongeschiktheidspercentage zou aansluiten bij vermogensschade en het theoretische arbeidsongeschiktheidspercentage zou aansluiten bij andere schade (immateriële schade), gaat niet op. Dit is mede omdat in het civiele recht bij de vaststelling van de omvang van immateriële schade wordt gekeken naar alle omstandigheden van het geval in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene (HR 17-11-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA8358). Dat in het civiele recht bij bepaling van de omvang van het geestelijk leed de omstandigheid dat de betrokkene weer gedeeltelijk aan het werk is geen rol zou spelen en in het civiele recht zonder meer het theoretische arbeidsongeschiktheidspercentage als uitgangspunt zou worden genomen – hetgeen in de procedure van de politieambtenaar werd betoogd -, staat voor de Rechtbank Den Haag dan ook niet vast.
Beroepsziekte
Zoals gezegd zijn er twee lijnen te volgen bij de bepaling wanneer sprake is van een beroepsziekte. Volgens de BARP is een ‘beroepsziekte’ bijvoorbeeld ‘een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten’. De lijn van de jurisprudentie met betrekking tot de algemene norm is dat er sprake is van beroepsziekte wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- Er is sprake van een ziekte;
- welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht;
- en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
Verder speelt bij beroepsziekten de ‘zorgplicht’ van het bestuursorgaan bij het ontstaan van de beroepsziekte een rol. De eerste vraag die bij zorgplichten gesteld moet worden is of er een geschreven verplichting is die het bestuursorgaan had moeten naleven, doch heeft overtreden. Indien sprake is van een schending van een geschreven norm, is daarmee de schending van de zorgplicht een gegeven. De enkele omstandigheid dat een ‘ongeval’ heeft plaatsgevonden, brengt echter niet met zich mee dat het bestuursorgaan zijn zorgplicht heeft veronachtzaamd.
De Centrale Raad van Beroep heeft in verschillende uitspraken geoordeeld dat een bestuursorgaan gehouden kan worden aan zijn zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan zoveel als redelijkerwijs mogelijk is maatregelen neemt om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De zorgplicht van het bestuursorgaan strekt zich mede uit tot het voorkomen van werkomstandigheden die psychisch ziekmakend zijn. De zorgplicht kan echter niet zo ruim worden opgevat dat van het bestuursorgaan wordt verlangd op voorhand bescherming te bieden tegen alle denkbare wrijvingen en (samenwerkings)problemen die zich op de werkvloer kunnen voordoen.
Kortom, in zijn algemeenheid kan een bestuursorgaan zich niet gemakkelijk disculperen met de stelling dat hij de gevaren, die ten grondslag liggen aan de beroepsziekte, niet kende. Wanneer het bestuursorgaan vervolgens nagelaten heeft maatregelen te nemen die een dergelijk ziekte hadden moeten voorkomen, kan het bestuursorgaan aansprakelijkheid zijn voor de beroepsziekte (tenzij bij psychische aandoeningen de oorzaak persoonsafhankelijk is).
Vragen?
Heeft u vragen over beroepsziekte van ambtenaren? Kunnen wij u daarbij helpen? Mail naar legal@fortunadeo.nl.